Zoek bijvoorbeeld naar een activiteit of pagina

Wat betekent kansenongelijkheid in jouw organisatie? Om met elkaar mee te denken en samen te komen tot passende oplossingen hebben wij een dialoogtafel ontwikkeld. Deze gespreksmethode gebruikt het dialogisch model, waarbij de gesprekspartners in uitwisseling kunnen treden over uiteenlopende onderwerpen die invloed hebben op kansenongelijkheid. Samen met bureau CtDu is de methode verder vormgegeven vanuit principes van diversiteit en inclusie.

We maken onderdeel uit van de cultuursector, die toch bovenal stelt dat cultuur echt voor iedereen is. Dat de weelde, het mooie, het ware en het goede uit de kunsten zijn ingericht op de beleving van het individu, en de gezamenlijke ervaring. We geloven hier soms zo sterk in dat het lastig is om te zien waar we mogelijk nog aan kunnen werken. Ondanks onze beste intenties weten we niet voorbij onze eigen bubbels, leefwereld en privileges te kijken. Want wat je zelf niet raakt, kan je ook moeilijker zien, en is eigenlijk ook wat ongemakkelijk.

Dit ongemak gezamenlijk aangaan en in een dialogisch gesprek aankaarten, dat is waar deze methode op inzet. Natuurlijk gaat het soms om hele pragmatische oplossingen wanneer we spreken over kansenongelijkheid, zoals de afstand tot musea, de inzet van bussen, of het je niet kunnen veroorloven om naar theater te gaan vanwege de sociaal-economische klasse waar je je in bevindt. Dit zijn voorbeelden van externe factoren, waar met geld en goede wil aan gewerkt kan worden.

Echter is er intern ook nog een wereld te winnen, het willen zien van de eigen privileges van professionals (leerkrachten, cultuuraanbieders etc.), de eigen positie van macht onderkennen, en de eigen (v)oordelen willen herkennen. Dit gaat niet over termen als schuld en schaamte of goed en fout. Maar juist in termen van ontwikkeling, van meer willen weten en het beter willen doen. Van passief naar actief, van afvinklijstjes naar altijd in beweging.

Het gaat ook niet over perfectie, maar wel inzien dat zelfreflectie, eigenaarschap, representatie, erkenning en herkenning, sense of belonging en sense of place er toe doen. Hierbij is er ruimte nodig om naar onszelf te kijken, feedback te vragen van onze collega’s en professionals in het bredere werkveld. Het gaat om erkennen dat we experts zijn in uitsluiting, want dat gaat heel makkelijk. We werken met doelgroepen. We hebben specifieke gebouwen, waar misschien nog geen drempelverlagend mechanisme voor is uitgevonden. We zien niet hoe fysieke ruimtes soms niet de kracht hebben om klasse te overstijgen. We programmeren wat we al kennen, en wat we niet kennen wordt verbijzonderd en in een bijzondere week, of een bijzonder thema opgenomen. We kunnen het daarmee ook niet als gelijkwaardig of sterker nog normaal zien. Open zijn over dit soort zaken en hier het goede en soms ook ongemakkelijke gesprek over voeren, dat staat centraal in deze methode. Als we kijken naar cultuuronderwijs dan zien we dat de pijlers van gelijkwaardigheid vaak hiermee worden vervlochten, en dat moeten we gezamenlijk waarmaken en koesteren.

In deze beschrijving vind je een betoog op de thema’s herkenning en verrassing, de doelstelling wordt beschreven, en de methode is uitgeschreven. Verder worden er kaders voor de inrichting van dialoogtafels uitgelegd, en de taken van de tafelleider passeren de revue.

Doelstelling

Landelijk is er veel om te doen geweest. De documentaire Klasse, maar ook verschillende rapporten, onderzoeken en krantenartikelen laten zien dat kansengelijkheid een belangrijk onderdeel is van het gesprek.

“Er kunnen legio legitieme verklaringen zijn voor het verschil tussen eindtoets en het schooladvies, benadrukt onderzoeker Ravesteijn. Werkhouding, ontwikkeling, de steun thuis. ‘Maar misschien moet je ook constateren dat zowel de leraar als de eindtoets bij een elfjarig kind nog onvoldoende kan inschatten welk niveau een kind aankan.’
Nog opmerkelijker is de tweedeling tussen regio’s die het onderzoek aan het licht brengt. In landelijke gebieden krijgen kinderen van ouders met een relatief laag inkomen veel vaker een onderadvies dan daarbuiten. In sommige gemeenten op het platteland krijgt bijna één op de drie kinderen van relatief arme ouders een lager schooladvies dan het eindtoetsadvies. Het verschil tussen stad en platteland is zelfs groter dan dat tussen inkomens.” 
Volkskrant, Kaya Bouma en Nadia Ezzeroili, 9 april 2021

‘We willen niet praten over, maar praten met ...’

De dialoogtafel heeft als doel om mensen in en rondom cultuur- onderwijs te spreken over nieuwe ontwikkelingen. Uitwisseling over op welke manier dat speelt in de omgeving en welke betekenis daaraan wordt gegeven. Om in een later stadium antwoord te kunnen geven op de meer algemene vraag: Wat speelt er rondom kansengelijkheid in Brabant? We hopen hiermee bij te dragen aan:

Een open houding die zelfreflectie stimuleert wanneer het eigen handelings- en denkkader betreft.

Een feedbackcultuur die afstand en nabijheid vanuit machtsposities toch dichterbij elkaar brengt. Waarbij gelijkwaardigheid tussen alle partners (kinderen, ouders, culturele aanbieders e.a.) de boventoon voert.

Methode Dialoogtafel Kansengelijkheid

De methode baseert zich op het dialogisch model waarbij men echt uitgaat van het luisteren naar elkaar om te begrijpen. De dialoog wordt steeds aangegaan aan de hand van een verbeelding rondom thema’s die te maken hebben met diversiteit en inclusie (b.v. mentale of fysieke toegankelijkheid, uitsluiting vanwege etniciteit, geaardheid, gender, religie of anderszins). Er kan een actualiteit, een vraagstuk of b.v. een casus worden ingezet om gezamenlijk over uit te wisselen. Waarna iedereen is uitgenodigd om aan de dialoogtafel aan te schuiven en daarin te participeren, en bij te dragen aan een beter begrip van het vraagstuk en de perspectieven hierop.

Aan iedere tafel zit ook een tafelleider die dit gesprek op een professionele manier zal faciliteren en begeleiden. Na het tafelgesprek wordt er plenair met elkaar afgerond en gereflecteerd in termen van leeropbrengsten om met elkaar afspraken over te maken. Dat kan bijvoorbeeld zijn het oefenen met een leeropbrengst, een pilot opstarten, of breder programmeren. De acties die hieruit voortkomen kunnen ter inspiratie worden gedeeld met de betrokken gesprekspartners. Juist om elkaar op de hoogte te houden en blijvend te stimuleren om door te ontwikkelen, en beter bekend te raken met principes van inclusiviteit.

Kaders

We gebruiken de dialoogmethode en stellen vooral vragen aan elkaar ter verduidelijking. Hierin wisselen we uit om perspectieven te leren kennen. We zorgen dat het onderwerp centraal blijft voor het gesprek, hierin geef je alleen reactie op het onderwerp, niet op meningen van anderen over het onderwerp. Binnen een gesprek is niks goed of fout, er worden geen waarde-oordelen uitgesproken. Dit alles natuurlijk binnen de bejegeningskaders. Tijdens het gesprek kan je gevraagd worden om je reactie toe te lichten. Het gaat dan om verdieping, niet om verantwoording. Verder neemt iedereen deel op een manier die je zelf prettig vindt. Alleen luisteren, of juist in gesprek.

  1. Luister met respect en om te begrijpen (duim);
  2. Geen oordelen (wijsvinger);
  3. Stel vragen ter verdieping of verduidelijking (middelvinger);
  4. Respecteer andere perspectieven (ringvinger);
  5. Spreek vanuit je eigen ervaring (pink).
13284

Indeling dialoogtafel

Bij een dialoogtafel hoort een aantal richtlijnen en een specifieke opzet voor de organisatie van het gesprek. Dit is fijn om uit te spreken, en met elkaar de ruimte in te richten. Het geeft zekerheid voor de manier waarop er wordt gecommuniceerd, en veiligheid omtrent hetgeen er besproken wordt. Dit is echt nodig omdat het ook over persoonlijke leerpunten van deelnemers gaat.

Richtlijnen

1. Check-in Check-uit

Een dialogisch gesprek en een intervisie begint met een check-in en eindigt met een check-uit. Dit is de start van bewustwording in het gesprek. Het geeft ruimte om na te denken over wat je eigen gemoedstoestand bij de start van het gesprek is, er wordt nagedacht over de eigen inbreng en positie, en er wordt een voorbeeld gegeven hoe je samen de ruimte inclusiever maakt.

Wanneer het aantal deelnemers kleiner is dan 10 kan je iedereen kort laten reageren op de check-in en check uit vragen. Bij grotere groepen zet je de vragen in ter reflectie, en geef je een minuut de tijd om hier in gedachte bij stil te staan.

De volgende vragen kunnen centraal staan bij een check-in:

  • Hoe zit je erbij? Voel je je rustig of juist niet?

  • Kan de gespreksleider bijdragen aan het verbeteren van jouw situatie op dit moment om deelname te vergroten?

  • Wat kom je bijdragen en wat wil je ophalen uit dit gesprek?

De volgende vragen kunnen centraal staan bij een check uit:

  • Hoe is het nu met je?

  • Wat heb je geleerd wat je in je dagelijkse praktijk kan inzetten?

  • Wat of wie heb je nodig om de inzet te maximaliseren?

2.  Breng een vriend

Een gesprek wordt gevoerd door ± 5-7 deelnemers en 1 tafelleider. Aan tafel gaan we uit van een ''breng een vriend'' principe. Neem iemand mee uit jouw omgeving, die werkt in het krachtenveld van gelijke en ongelijke kansen binnen cultuur en/of onderwijs. Dit zorgt ervoor dat je altijd andere dan de voor jou bekende perspectieven aan tafel hebt.

‘De belangrijkste les die een ‘leraar/aanbieder/educator’ kan uitdragen, belichaamt hijzelf’

3. Begrippen en vragen

Ter bespreking staan de begrippen: kansengelijkheid, culturele diversiteit, en inclusie. Het gaat hierbij om het duidelijk kaderen van waar we het hier nu over hebben. Benoemen wat we daar zelf in tegenkomen, en horen wat de ander daarin aantreft. Herkennen van het eigen verhaal en dat van de ander. Erkennen dat het er beiden is.

De vragen mogen gespecificeerd worden, en richten zich zowel op op externe als interne factoren. Vragen die erbij gesteld kunnen worden zijn:

  1. Waar kom ik kansen(on)gelijkheid tegen?

  2. Met welke blik (sociaal-economische klasse, kleur, religie, gender) kijk ik eigenlijk?

  3. Kan kunst bijdragen aan de ontmoeting tussen mensen uit verschillende culturen (brede cultuuropvatting) en zien we dit dan als meerwaarde?

Taken van de tafelleider

De tafelleider neemt zelf geen positie in tijdens het gesprek, maar zorgt er voor dat het gesprek in goede banen wordt geleid en prettig verloopt. Daarnaast noteert de tafelleider opvallende punten uit het gesprek, en gebruik deze voor een algemene terugkoppeling. Zorg voor een minimaal verslag en een duidelijke structurering in de terugkoppeling.

  • Bewaak de tijd en grijp in als iemand te breedsprakig wordt.
  • Neem een zo neutraal mogelijke positie in
  • Schrijf belangrijke opmerkingen op
  • Zorg dat er niet door elkaar heen wordt gepraat
  • Laat iedereen aan bod komen, in het gesprek
  • Stel vragen om het gesprek te verdiepen indien nodig

Vragen aan de deelnemers

Stel jezelf als gespreksleider voor. Geef ruimte in de check-in aan de deelnemers om zichzelf voor te stellen. Vraag dan aan de deelnemers of zij casuïstiek hebben om te delen. De eerste vragen daarna kunnen zijn:

  • Waar kom je kansenongelijkheid tegen en wat is je eigen rol daarin?
  • In hoeverre herken je jezelf in wat je zojuist gezien en/of gehoord hebt bij de andere deelnemers?

Als er casuïstiek is gedeeld dan wordt er één van de voorbeelden gekozen om verder te bevragen. Het is belangrijk om daarbij open vragen te stellen:

  • In welke context speelde het?
  • Wat zag je jezelf daarin doen?
  • Waar liep je vooral tegenaan?
  • Wat maakt dat dit zo belangrijk is voor jou?
  • Wat is daar dan de betekenis van voor jou als leraar/aanbieder/educator?

Thema's Herkenning & Verrassing

Als we kijken naar de manier waarop we ons culturele aanbod hebben georganiseerd zien we dat we veelal programmeren, inkopen en inplannen op herkenning. Dat is fijn want dan is er voor het publiek echt iets om van te genieten vanuit een intrinsieke beleving. Toch is het zo dat die manier van inzetten op kunst- en cultuurbeleving en -beoefening ook kan leiden tot verschillende vormen van uitsluiting. Zo is het kader binnen de cultuursector veelal heteronormatief, en richt het zich op mensen zonder fysieke of mentale uitdagingen. Er is weinig ruimte voor een niet-wit westers ofwel gekleurd perspectief. Het koloniale verleden wordt veelal verheerlijk. Er is maar beperkt zicht op de sociale-economische normatieve kaders, en meer omgevingsgericht zijn de grootstedelijke en meer rurale vraagstukken anders van aard. De herkenbaarheid is in deze gevallen voor een deel van de bezoekers/deelnemers groot, en voor een ander deel is hier sprake van verrassing. Het inzetten op meer balans en evenredigheid op deze beleving zou gelijkwaardigheid en daarmee gelijke kansen stimuleren.

Het in zelfreflectie en onderzoek opsporen van machtsstructuren en aannames over ras, klasse, geslacht, seksualiteit binnen de bestaande kennissystemen, is hiermee een belangrijk gegeven. Het kunstonderwijs speelt in zulke systemen een niet te onderschatten rol. Het begrijpen dat de norm te maken heeft met wie uitgenodigd wordt om toe te voegen versus het verzoek om aan te passen. Hoe verhouden aanpassing en toevoeging zich tot machtsstructuren?

Als we de kolonisatie als voorbeeld nemen dan kunnen we ons de volgende zaken aanIeren:

  • het zogenaamd ‘westerse’ oeuvre niet als eenrichtingsverkeer te begrijpen,
  • waarbij experimentele ideeën in Europa ontstaan en over de rest van de wereld verspreid raken,
  • of waarbij het originele talent altijd wit en mannelijk is en al de rest wordt opgediend als supplement of hooguit als prikkelend bijgerecht.

Het gaat hierbij om het begrijpen van het concept dat er altijd al uitwisseling is geweest, dat Europese ofwel westerse kunst niet op zichzelf staat en dikwijls geïnspireerd wordt door de wereld en vice versa! En daarnaast kan men alert zijn op het eurocentrisme:

  • de neiging om West-Europa als universele maatstaf te beschouwen.
  • oppassen voor een al te simpel onderscheid tussen 'westers' en 'niet-westers'.

Natuurlijk gaat het hierbij niet om bestaande onderdelen te laten vallen, of geen Europees gedachtengoed, erfgoed en kunsten mee te nemen. Het vraagt juist om toe te voegen aan bestaande noties en de diversiteit als verrijking te beschouwen. Vragen die hierin helpend kunnen zijn:

  • Met wie ben je aan het werk?
  • Op welke manier kan je bijdragen aan (h)erkenning?
  • Wat is er nodig om iets nieuws aan te bieden?
  • Welke kunstwerken bestudeer je waarin koloniale geschiedenissen centraal staan?
  • Welke kunstenaars of methodes behandel je denk hierbij aan vrouwen en mannen of aan technieken?
  • Op welke manier komt bijvoorbeeld het idee van third gender of religie terug in kunstobjecten?
  • Wat mag er gerekend worden tot kunst en hoe kan een klas zich hiertoe verhouden?
  • Voor wie is er herkenning en voor wie is er verrassing?

Diversiteit in mensen, diversiteit in aanbod, inclusiviteit in benaderingswijze, in beleid en implementatie en denk- en handelingskader, als onderdeel van de norm beschouwen is een mooi uitgangspunt.Naar buiten kijken in pragmatische zin, wat kan er geregeld worden om iets toegankelijker te maken.

Oog voor verrijking en verdieping. Kijken naar buiten en naar binnen.

Naar binnen kijken om te begrijpen hoe we zelf een onderdeel zijn van uitsluitingsmechanisme door onze eigen vooroordelen, stereotype beelden, stigmatisering een rol speelt bij ons eigen werkhouding.